Abrupt kondigde zich vanochtend de laatste schooldag aan. De dag waarop de zomer pas echt zijn langverwachte intrede doet. Een dag die zou moeten ruiken naar zonnemelk en gras, naar waterijsjes en aardbeien, naar vers kinderzweet en rijpe tomaten.
Hier stonk de dag een beetje. Wij roken vaag de onbestendige geur van krijt en opgehoopte stoffigheid, van lucht waar in de loop van de dag de meeste zuurstof uit is verdwenen. Van binnenzitten en reikhalzend naar buiten gluren. Van zweterige boterhammen met salami en konfituur in druk bevolkte refters.
Mijn kinderen gingen tot vandaag niet zomaar naar school. Ze bouwden een school. Ze groeiden op school. Ze maakten regels om die vervolgens weer af te schaffen. Ze dachten na over hoe ze met elkaar moesten leven binnen de muren van hun school.
Ze hoefden zich niet af te vragen of ze uitgelachen zouden worden, wanneer ze met snoepjesroze crocs, een babyroze hartjesdiadeem, een spiderman-shirt en een plastic machinegeweer (al deze accessoires verspreid over een enkel jongenskind) de school binnenhuppelden. Er keek nauwelijks iemand op.
Ze aten wanneer ze honger hadden. En anders niet.
Ze gingen naar buiten wanneer ze daar zin in hadden, ook al regende het pijpenstelen en slurpte de modder hun sokken op.
Ze losten hun conflicten op, nu eens rustig en empathisch, dan weer met een mep of een stomp. Die mep of die stomp gaf dan weer aanleiding tot een gesprek, tot vragen, tot kijken naar wat je deed en wat dat met de ander deed.
Ze bakten taart en maakten soep, ze bouwden forten en raketten, ze hielden nachtelijke logeerpartijen op school, deden er amper een oog dicht.
De oudste zoon leerde er (niet noodzakelijk in die volgorde) schaken, rekenen, nagenoeg accentloos Engels spreken, virtuele zombies onthoofden, zeggen wat je wilt en niet wilt en dat op beleefde wijze, respect hebben en tonen voor iedereen, ruzie maken en het goedmaken, je troep opruimen, stofzuigen, bladeren harken. En bovenal: hij leerde er dat hij ok is. Ook als hij bij momenten de kamer, en bij uitbreiding het huis door stuitert. Ook als hij ratelt als een versneld cassettebandje op repeat. Ook als wiebelend met een knie op de zitting van de stoel leunen, terwijl je je boterhammen naar binnen schrokt, zijn versie blijkt te zijn van neerzitten tijdens het eten.
Dat leren ging niet vanzelf. Het eerste jaar sloot hij zich op en af in lege kamers of kasten en onder tafels, kwestie van duidelijk te maken dat hij niets te maken wenste te hebben met de rest van de schoolbevolking. Wanneer hij gestoord werd in zijn bezigheden was een flinke klap en een schreeuw zijn enige manier om duidelijk te maken dat hij niet gediend was van de intrusie. Praten deed hij nauwelijks.
Het tweede jaar bracht hij grotendeels door voor een computerscherm. Zelfs het kerstfeest met chocolademelk en pannenkoeken konden hem niet losweken van de hardware. De theorie vertelde ons dat dat overging, maar geloven in theorieën is doorgaans makkelijker wanneer je ze niet in praktijk hoeft te brengen.
Vier jaar later moet ik mijn vrolijke, oversociale kind nu en dan aanmanen om mensen met rust te laten, wanneer hij tijdens een wandeling of op een terras met iedereen conversaties aanknoopt en alle hondeneigenaars bestookt met vragen over ras, naam en herkomst van hun viervoeter. Hij wijst zijn schoolvrienden op hun rommel, op het feit dat ze onbeleefd of respectloos zijn, op eender wat in zijn ogen onrechtvaardig is en dus dient aangekaart. Hij spreekt mij streng toe wanneer ik (per ongeluk) een winkelrekening op de grond laat vallen bij het verlaten van de supermarkt. Hij kijkt naar mensen zonder taal, kleur, uiterlijke kenmerken in rekening te brengen. En man, wat is hij gelukkig. Jaloersmakend, zoals dat kind door het leven huppelt en springt.
We hadden geen rapporten, cijfers of evaluaties nodig om te zien hoe de zonen bloeiden en groeiden. Wanneer er iets misliep, dan ging de staf in gesprek met ons kind, in plaats van ons te sommeren voor een oudercontact. Ze raakten er onder elkaar wel uit, zo bleek. We voelden ons bij momenten enigszins overbodig.
Nu nemen we afscheid van zijn, van onze school, een afscheid waar we geen zin in hebben. Omdat we er niet echt voor kiezen. Omdat het de omstandigheden zijn die de keuze wegdrukken. Omdat sommige beslissingen zich wel vermommen als keuzes, maar het eigenlijk niet echt zijn. Omdat we weten dat het nooit terugkomt. Omdat scholen als de onze niet in het keurslijf van eindtermen, leerdoelen en andere abstracte regelneverij passen, en dus ook geen recht hebben op overheidssteun. Omdat men wel de mond vol heeft over vernieuwing en hervorming van het onderwijs, maar in de praktijk elke daadwerkelijke vernieuwing argwanend en afkeurend in de gaten houdt. Omdat wie afwijkt van de norm gekortwiekt wordt en verdomd sterk in zijn of haar schoenen moet staan om op het zelfgekozen pad te blijven.
Dus nee, geen blije gezichten hier, op deze laatste schooldag. Maar een moeilijk afscheid en vooruitblikken op iets wat ons niet meteen doet verlangen: een reguliere school.
Een plek waar er stilgezeten dient te worden; waar je eet wanneer iedereen eet en omdat het twaalf uur is, waar buitenspelen of lucht happen op vastgezette tijdstippen gebeurt, waar men over je praat met je ouders ipv met jou over hoe het met je gaat; waar er gequoteerd, genoteerd, gemeten en geregeld wordt; waar men niet gewoon vaststelt dat je kan rekenen door met je naar de winkel te gaan en je te laten afrekenen, maar daar eerst een toets voor nodig acht. Waar wat jij vindt en wilt niet echt telt.
De taart die ik vanochtend vroeg bakte, staat wat verdrietig af te koelen. Een pover bedankje voor de tijd die mijn kinderen cadeau kregen, tijd om te groeien, hoe traag ook; tijd om zichzelf te zijn en te vinden; tijd om zich samen met anderen van uiteenlopend pluimage, ergens thuis te voelen; tijd om een kind te zijn en te doen wat kinderen nodig hebben, met vallen en rechtkrabbelen, met blauwe plekken en builen.
Het komt vast allemaal goed, zo maak ik mezelf wijs. Laat ons eerst de zomer maar verteren.
Bieke Purnelle
Zie ook Biekes Blog